Blog Wilma Boevink: Op afstand betrokken
In 2022 inventariseerde Wilma Boevink op verzoek van Valente in hoeverre in de branche onderzoek wordt gedaan naar ontwikkelingsprocessen van cliënten en of daarin een grootste gemene deler te vinden is. Het rapport daarover ‘Doelgroep in Beeld’ verscheen afgelopen december. Onze vraag aan Wilma: Hoe heb je dat onderzoek ervaren?
Hoop en kracht introduceren
‘Een groot deel van mijn arbeidzaam leven kende ik mijn doel: hoop en kracht introduceren bij cliënten die waren vastgelopen in de langdurende psychiatrie. Daarnaast leidde de herstelbeweging onder cliënten tot verhalen en ervaringskennis over hoe die sector hen meer tot steun zou kunnen zijn in hun worstelingen met psychisch lijden in het dagelijks leven.
Ik begon als bevlogen activist, werd een gepassioneerd onderzoeker en leerde als spreker mijn woede te sublimeren naar woorden die iedereen ontroerden. Soms echter vloog ik uit de bocht met mijn scherpte en directheid en was niet het voltallige publiek blij met mij. Waarom? Achterhoekse roots, te snel willen en niet altijd geduldig met anderen, een pragmatische doener meer dan een beleidsmens met oog voor processen, maar vooral: pijn en schade opgelopen als patiënt in de psychiatrie. En dat laatste zag ik ook te vaak bij medepatiënten gebeuren. Daar kon ik me over opwinden en dat wilde ik verhelpen. Steeds weer. Door medepatiënten in de gelegenheid te brengen om hun kracht en kwaliteiten te laten ontdekken. En door vanuit daar samen met hen in ‘goed gesprek’ te gaan met de aanbieders en hun medewerkers van ggz.
Kun je met dergelijke ingrediënten eigenlijk nog met een zekere mate van afstand onderzoek doen in opdracht van een brancheorganisatie van hulpverleningsinstellingen?
Ruimte geven aan rouw
Dat was eerlijk gezegd niet de vraag die ik me stelde toen ik een jaar geleden als onderzoeker begon bij Valente. De belangrijkste vraag voor mij was of ik het nog wel kon: werken, denken, analyseren, schrijven en me onder mensen begeven. Ik kwam vers uit vijf jaar van diepe rouw om het verlies van mijn grote liefde en de enorme gevolgen daarvan voor ons als gezin. Ook mijn carrière-ambities had ik op moeten geven. De grond onder mijn voeten was verschoven. Verlies hoort bij leven. Maar diepe rouw beukt je murw. Kun je dan nog wel werken als onderzoeker?
Door me enkele jaren terug te trekken uit mijn werkzaam leven gaf ik ruimte aan mijn diepe rouw. Het verdriet gaat niet over, maar de rouw trekt voorbij. Het bracht me ook rust, omdat ik mijn publieke rol als voorvechter van herstel en ervaringsdeskundigheid opgaf. Gaandeweg viel ik er ook niet meer mee samen. Kon ik afstand nemen en loslaten. Ik herontdekte in meerdere opzichten mezelf: wie ik ben zonder mijn geliefde, maar ook wie ik ben zonder mijn publieke rollen.
De hervonden relatieve rust en afstand van het psychisch en maatschappelijk lijden van medemensen stelden me in staat de onderzoeksopdracht van Valente als een intellectuele uitdaging te beleven.
Ik leerde de achterban van de brancheorganisatie kennen en de ontwikkelingen die daar spelen. Het ontwerpen van een enquêteformulier, de organisatie van het uitzetten ervan en grip krijgen op de verzamelde data waren een genot om te doen. En de resultaten vastleggen in een leesbaar rapport brachten me terug bij mijn voorliefde voor schrijven. De bevindingen van de inventarisatie roepen bij mij veel (nieuwe) thema’s op. Ik wil er enkele delen.
Thema’s die opvielen in mijn onderzoek
Hulpverleningsorganisaties draaien steeds meer mee in ‘de waan van de dag’ door een toenemende hulpvraag bij afname van middelen en menskracht. De hoge werkdruk in de sector lijkt haaks te staan op het belang van kennisverzameling, een belang dat bovendien niet door iedereen wordt beleefd als zinvol voor de praktijk. Ik vond in de enquêteresultaten dat veel onderzoekspogingen door de Valente-leden stranden door lage respons en medewerkers die het nut er niet van zien om samen met cliënten (de zoveelste) vragenlijsten in te vullen. Of onderzoek wordt wel uitgevoerd, maar de uitkomsten worden niet benut voor implementatie in de praktijk. Hoe verklein je die kloof tussen praktijk en wetenschap? Het zou denk ik helpen als de onderzoeksvragen daadwerkelijk voortkomen uit die praktijk en als de uitvoering van onderzoek zich zoveel mogelijk plooit naar die praktijk en liefst geen extra belastingen meebrengt. Daarvoor hebben veel lidorganisaties van Valente simpelweg geen marge. Maar meer nog is er mijns inziens altijd de verplichting om onderzoeksresultaten op een toegankelijke manier terug te brengen naar allen die hebben meegewerkt. En om samen de stap naar implementatie te maken. In 2023 zijn dat onderdelen van ‘Doelgroep in Beeld’ en ik prijs me gelukkig dat ik daar weer aan mee mag werken.
Implementatie van het herstelperspectief
De inventarisatie voor Valente bood mij een inkijkje in hoe het staat met de implementatie van het herstelperspectief en steun bij herstel in de dagelijkse hulpverleningspraktijken. Ik vond weliswaar dat het woord veel wordt gebruikt, maar dat nog lang niet altijd de betekenis ervan wordt gekend. Dat doet mij vermoeden dat werken vanuit het herstelperspectief in de praktijk niet overal tot gerichte veranderingen in handelen en organisatie leidt. Uit mijn onderzoek bleek dat veel organisaties onderzoek willen naar herstelprocessen bij hun cliënten. Ik hoop dat er daarmee ook een basis is om herstelsteun nog meer te implementeren in hulpverleningsorganisaties.
Duurzame toekomst
Tenslotte vraag ik me af hoe we in de branche goed kunnen anticiperen op een duurzame toekomst waarin de schaarste op de arbeidsmarkt blijvend zal zijn bij een toename van complexe sociaal-maatschappelijke en psychische problemen van cliënten.
In de inventarisatie voor Valente vond ik bij enkele respondenten het besef dat zij als aanbieders een nieuwe relatie kunnen aangaan met hun cliënten. Die laatsten zijn niet alleen eindgebruikers van zorg en hulp, maar ook een belangwekkende partner in de doorontwikkeling van het hulpaanbod. Als meedenkers over hoe aanbod en vraag beter op elkaar kunnen aansluiten, maar ook als potentiële herstelcoaches c.q. steun biedende medewerkers. Dat helpt betreffende personen in hun eigen herstelproces door groeiende eigenwaarde en het leren zien hoe ontwrichting ook een bron van kennis en kunde kan zijn. En het helpt de organisaties bij het opkweken van nieuw, doorgewinterd, arbeidspotentieel. Daarin zie ik nu al dat een belangrijke rol wordt genomen door de herstelacademies en zelfregiecentra die in aantal en kwaliteit groeien.
Misschien heb ik in mijn loopbaan nu pas een evenwicht bereikt waardoor ik onderzoeker kan zijn. Ik neem weliswaar al mijn ervaringen uit een heftige levensloop mee, maar laat dat niet meer overheersen. Ik zit niet meer bovenop de pijn van de medemens en de frustraties en schade die zij (kunnen) opdoen zodra ze cliënt worden en in een ‘systeemwereld’ terecht komen. Ik zie ook de enorme inspanningen die door hulpverleners worden geleverd en waardoor zij op hun beurt gefrustreerd raken in de uitoefening van hun werk. Mijn ontzettend leuke werk bestaat uit onderzoeken, ordenen, analyseren, reflecteren, beschrijven en teruggeven. En dan is het aan anderen om er wat mee te doen.’
Wilma Boevink is sociaal wetenschapper, werkt als zzp’er en is gelieerd aan de Universiteit Utrecht. Een deel van haar leven was ze psychiatrisch patiënt. Ze wordt wel de grondlegger van de herstelbeweging genoemd en als zodanig heeft ze ‘ervaringsdeskundigheid’ in de ggz op de kaart gezet. Ze schreef er een proefschrift over HEE! – Trimbos-instituut.