Essa Reijmers: ‘Een goede onderzoeker gaat niet mee in de onderzoeksvraag’
Hoe literatuuronderzoek activisme aan kan wakkeren en een Franse letterkundige beleidsadviseur werd.
Essa Reijmers is beleidsadviseur bij Valente. Onlangs droeg ze de portefeuille onderzoeksagenda over aan haar nieuwe collega José, om zich helemaal te richten op de vrouwenopvang en mensenhandel. In deze blog blikt Essa terug op haar onderzoeksloopbaan tot nu toe.
‘Maart 1986: ik ben 24, afgestudeerd in de Franse taal- en letterkunde en in de afrondende fase van mijn studie Algemene literatuurwetenschap. Bij beide studies is theorievorming mijn grote passie: hoe komt kennis tot stand, op welke manier reflecteert literatuur wat er in de maatschappij speelt, welke rol speelt beeldvorming, hoe kan literatuur beeldvorming beïnvloeden. Ik volg vakken als epistemologie, hermeneutiek, semiotiek en narratologie: termen die veel mensen op Google zullen moeten opzoeken, maar ik was erdoor begeesterd. Hier leerde ik na te denken over de ‘achterkant’ van wat ik las en hoorde. Waar komen uitingen, teksten, verwoorde meningen vandaan: hoe, waarom komen ze tot stand, wat is ‘waarheid’ en wat ‘sociaal construct’?
De hoogleraar Literatuurwetenschap vraagt of ik als junior-onderzoeker in haar vakgroep wil komen werken, aan een interdisciplinair project over identiteitsproblematiek van vrouwen in romans van zwarte schrijfsters. Ik zeg volmondig ‘ja’ en drie jaar lang bestudeer ik Afrikaanse, Caraïbische en Amerikaanse literatuur en schrijf artikelen. Ik lees schrijfsters als Toni Morrison, Paule Marshall, Astrid Roemer, Bessie Head, Flora Nwapa die schrijven over thema’s die onderbelicht waren in de literatuur. Centraal in hun werk staan de vrouwelijke ervaring in door mannen gedomineerde samenlevingen, racisme en andere vormen van uitsluiting, geweld en onderdrukking. Maar ook: vriendschap, solidariteit, gekte en hoe je die ombuigt naar veerkracht en het realiseren van je dromen tegen de verdrukking in.
Eigen identiteit ontdekken met de kracht van verbeelding
Er is veel belangstelling bij vrouwengroepen voor deze, nog relatief onbekende, literatuur en haar maatschappelijke betekenis. Daarom geef ik met mijn collega lezingen door het hele land en op een enkel internationaal congres. Vanuit de universiteit worden we op de vingers getikt: we moeten ons richten op de wetenschappelijke wereld, ons publiek is te weinig academisch. Bij mij is echter een vuurtje gaan branden. Het lezen – en soms ontmoeten – van deze auteurs en de gesprekken met vrouwengroepen over emancipatie, discriminatie en je eigen identiteit ontdekken met de kracht van de verbeelding, verruimen mijn blik. Ze maken mij gretig om een ‘echte’ bijdrage te leveren aan het tegengaan van maatschappelijke misstanden in plaats van ze te bestuderen.
En dan is er de eigen dynamiek van de universiteit: drie jaar lang weet ik in december niet of ik in januari nog werk heb. Ik overweeg een overstap naar literatuursociologie, aan een andere universiteit. Uiteindelijk hak ik in 1989 met een ferme klap de knoop door en verlaat de academische setting: de activiste in mij wint het van de academica-in-de-dop. Via vrijwilligerswerk kom ik in het opbouwwerk terecht. Ik leer praktijkvaardigheden, ga vaker de straat op en ervaar mijn werk als betekenisvol.
Van opbouwwerk tot vrouwenopvang
Via het migrantenopbouwwerk kom ik in de jaren ’90 in aanraking met wat toen nog relationeel geweld heette en de vrouwenopvang. Vanaf 1998 werk ik bij Blijf Groep, als manager en projectleider. En ja, ook daar wil ik vanuit theorie staven waarom wat lijkt te werken, werkt: kloppen praktijk en visie met elkaar, wat maakt dat de ene werkwijze meer resultaat heeft dan de andere? Ik krijg en neem alle ruimte om projecten te laten onderzoeken. Ik leer dat een goede onderzoeker niet meegaat in de onderzoeksvraag die ik met al mijn slimmigheid heb bedacht, maar doorvraagt, mij tegenspreekt in plaats van ‘mijn’ onderzoeksvraag klakkeloos over te nemen en met een offerte te komen voor een onderzoeksopzet die uiteindelijk toch nét niet het antwoord geeft op de vraag die ik eigenlijk had… Er komen nuttige onderzoeken uit voort die bijdragen aan kwaliteitsverbetering van de hulp, zoals onderzoek naar de Oranje Huis-aanpak, het ouder-kindprogramma Tijd voor Toontje, en de interventie En nu ik.
Het weerbarstige samenspel tussen praktijk en onderzoek
“Ik ben ervan overtuigd dat we met het samenbrengen van praktijkkennis met de kennis en het perspectief van onderzoekers tot inzichten komen die van meerwaarde zijn voor onze cliënten en de ondersteuning die wij vanuit de verschillende basisnetwerken bieden”, schreef ik op 11 maart 2020 in mijn sollicitatiebrief aan Valente, op de vacature beleidsadviseur Onderzoek. Want dát had ik intussen geleerd: het samenspel tussen praktijk en onderzoek is vaak weerbarstig en vraagt geduld, maar als je het spel samen goed speelt en vanaf vóór de onderzoeksopzet bouwt aan wederkerigheid, dan levert het veel op, voor wetenschap én praktijk. Belangrijk daarbij: zorg altijd dat cliënten en professionals die meewerken weten waarom we het onderzoek doen, informeer hen tussentijds over de opbrengsten en zorg ervoor dat de resultaten ten goede komen aan hun dagelijks werk.
Ik werd aangenomen bij Valente en sindsdien 2020 heb ik met nieuwsgierigheid en enthousiasme samengewerkt met de werkgroep landelijke onderzoeksagenda, leden en externe kennispartners. De stevige verbinding met de onderzoeksnetwerken Dakloosheid en Partnergeweld en met het Kennisplein Ervaringsdeskundigheid zijn de mooiste opbrengsten tot nu toe, naast het werk dat Wilma Boevink de afgelopen twee jaar met ons heeft verzet rondom Doelgroep in beeld en het rapport over de ontwikkeling van ervaringskennis bij onze leden.
Cliënten begeleiden vanuit de best beschikbare kennis
2024 is formeel het laatste jaar van de landelijke onderzoeksagenda 2020-2024, maar het is duidelijk dat zowel de leden als het bestuur onderzoek blijvend een belangrijke plek toekennen in ons werk. Als ambitie voor de langere termijn formuleerden we een ‘Wildly Important Goal’: “In 2030 worden cliënten van onze leden begeleid vanuit de beste beschikbare kennis en inzichten én zijn behoeften uit de praktijk leidend in onderzoek en beleid.” Om dat te realiseren gaan we nu een andere fase in.
Van aanjagen, faciliteren en zichtbaar maken zijn we steeds meer gaan verbinden. Nu is het tijd om de focus te verleggen naar borgen en integreren. Dat betekent: onderzoek steviger verbinden met de kwaliteitsbeleidscyclus waaraan we werken. Dat vraagt een andere energie en een andere bril. Met plezier en een tikje weemoed heb ik daarom de afgelopen weken mijn ervaring en kennis overgedragen aan mijn nieuwe collega José Weststrate die het stokje overneemt. Zij werkt met de werkgroep en anderen verder aan de ambities in het jaarplan: onderzoek verbinden aan onze visie op kwaliteit en helderheid scheppen over de rol van Valente ten aanzien van dataverzameling/-management op landelijk niveau in verbinding met kennispartners (onderzoeksinstituten, leerstoelen). En natuurlijk loopt Doelgroep in beeld door.
En nu?
Ga ik nu op mijn onderzoekslauweren rusten? Welnee, ik blijf natuurlijk als coördinator van het landelijk netwerk vrouwenopvang betrokken bij het onderzoeksnetwerk Partnergeweld en bij onderzoek. Op 18 maart a.s. draag ik bij aan een webinar voor professionals van onze leden waarop het Verwey Jonker Instituut de opbrengsten van een belangrijk onderzoek naar vadercontact presenteert dat zij het afgelopen jaar in opdracht van Moviera, Sterk Huis en Blijf Groep deden.
Daarnaast ga ik mij verder verdiepen in mensenhandel en prostitutiebeleid, thema’s die meer aandacht vanuit Valente verdienen. Ik ben er dus nog, enthousiast en gretig om me in een (relatief) nieuw dossier vast te bijten waarbij onderzoek óók een prominente plaats heeft.’