Luister/lees Valente Podcast: Forensische zorg in MO en BW – hoe het werkt en wat er beter kan
In de vierde aflevering van de Valente Podcast is Tonny van Hensbergen te gast, zij is beleidsadviseur bij Valente op het gebied van forensische zorg. Daarnaast deelt Piet Broenland zijn verhaal en ervaringen. Hij is ervaringsdeskundig zorgprofessional. Samen geven zij antwoord op de vragen: is forensische zorg anders dan ‘gewoon’ werk in maatschappelijke opvang of beschermd wonen? Hoe vind je het evenwicht tussen veiligheid, straf en herstel? Het kwaliteitskader FZ geeft handvatten, maar wanneer is het goed genoeg? En hoe zit het met ervaringsdeskundigheid in de forensische zorg?
De tekst hieronder is het uitgewerkte transcript van de podcastaflevering, voor wie liever leest dan luistert. De aflevering zelf is te beluisteren op Spotify:
De podcast begint met Piet:
‘Mijn naam is Piet Broenland. Ik ben een ervaringsdeskundig zorgprofessional en ik werk al verschillende jaren in de zorg op verschillende plekken. Ik heb een ISD-maatregel gekregen ooit, 2006/2007, omdat ik stelselmatig de wet overtrad om in mijn verslaving te voorzien. Tijdens die ISD-maatregel bleek al heel snel dat het zorggedeelte niet helemaal van de grond kwam. Dat de tijd eigenlijk te kort was voor de medewerkers van de ISD om voor mij de juiste hulp te vinden.’
In deze aflevering is Tonny van Hensbergen te gast. Tonny is al ruim 15 jaar beleidsadviseur bij Valente op het gebied van Forensische Zorg, of FZ. Ze weet als geen ander wat FZ-aanbieders bezighoudt en waar knelpunten zitten. Tonny, kun je om te beginnen uitleggen wat het doel is van de Forensische Zorg?
‘De Forensische zorg heeft een tweeledig doel eigenlijk, hoewel dat ook met elkaar samenhangt. Het ene doel is verminderen van recidive, dus verminderen van de kans dat een cliënt opnieuw de fout ingaat, en het andere is de beste passende zorg bieden met het oog op herstel van betrokkenen. Het ligt in elkaars verlengde, dus door het herstel vermindert de kans op recidive. Gedurende het herstelproces moet je extra alert zijn op de kans dat er iets mis kan gaan. Dus kwalitatief goede zorg is ook zorgen voor een evenwicht tussen enerzijds aandacht voor het herstel en anderzijds scherp zijn op de kans op recidive.’
Botsen die twee ook wel eens, de focus op recidive voorkomen en de focus op herstel?
‘Ja, dat kan botsen. Je bent bezig met het herstel van de cliënt als professional. Maar je moet ook extra alert zijn op signalen dat dat mis kan gaan.’
Hoe vind je dat evenwicht?
‘In de eerste plaats gaat het om vertrouwen en tegelijkertijd alert zijn. Als je samen met een cliënt een behandeltraject ingaat, dan moeten sprake zijn van onderling vertrouwen. Dat geeft ook motivatie om door te zetten en uiteindelijk weer volledig of zo volledig mogelijk te kunnen participeren in de maatschappij. En een goed herstel betekent een forse vermindering van de kans op recidive.
Er blijft echter ook een risico dat de cliënt terugvalt in oud gedrag en opnieuw strafbaar feit pleegt. De professionals moeten daarom altijd alert zijn en blijven kijken en signalen herkennen en weten dat het mis kan gaan. Dat heet dan in het jargon forensische scherpte.
Maar als je teveel nadruk legt op zogenaamde forensische scherpte, dan kan dat het herstel in de weg zitten. Dus het is een zoektocht naar het evenwicht. Enerzijds afstemming met de cliënt en aan de andere kant ook scherp zijn. En in de gaten houden dat er ook nog een toezichthouder is, de reclassering. De cliënt moet weten van als je een bepaalde grens overgaat, dan moet ik de reclassering daarover informeren. En dat kan consequenties hebben.
Dat lijkt me inderdaad een lastige zoektocht voor alle betrokken en ook voor de cliënt. Piet Broenland die je net hoorde aan het begin, die heeft daar ervaring mee.
Piet: ‘Na die ISD maatregel was al vrij snel mijn maatregel ten einde en had ik geen titel meer. Dat betekende dat ik in principe gewoon vrij was. Maar in het verleden ben ik natuurlijk wel meerdere malen via justitiële trajecten ergens terecht gekomen. Of dat nou in Hoorn was met een dagprogramma dat ik naar buiten mocht, dat ik mocht werken en dat ik daar de avonden me weer moest melden en de weekenden vrij was. Dat werkte enigszins omdat ik toen wel een diploma heb gehaald. Maar uiteindelijk ben ik toch weer teruggevallen in delictgedrag en in drugsgebruik. Ik heb nog op drugsvrije afdelingen gezeten in het gevangeniswezen. Ik heb nog bij Exodus gezeten. Dat is één keer fout gegaan en één keer goed gegaan totdat ik een huis kreeg.
Alleen de onderliggende problematiek waarom ik gebruikte, dat is in al die jaren niet echt aangepakt. Dus ik had ook geen tools, geen handvatten om uiteindelijk met verschillende zaken om te gaan. Omdat de overgang van binnen naar buiten soms echt te groot was. Daar moest ik beter op voorbereid worden eigenlijk. Nou ja, ik moest op verschillende plekken – of dat nou bij de reclassering was of bij Exodus of bij de gemeente of bij weet ik veel waar – moest ik heel vaak mijn verhaal weer opnieuw vertellen en werd ik van het kastje naar de muur gestuurd. En ook was er een gebrek aan kennis of inzicht of compassie of begrip voor hoe verslaving werkt.’
Kun je hierop reageren, Tony?
‘Piet heeft het over verslaving. En verslaving is een ziekte, maar staat niet op zichzelf, het heeft vaak een achterliggende problematiek. Daar was in zijn verleden kennelijk te weinig of geen aandacht voor. En juist als er aan die achterliggende problematiek wordt gewerkt, kan dat ook betekenen dat er ruimte ontstaat om aan die verslaving te werken.
Wat is dan die achterliggende problematiek? In het algemeen gesteld kan dat van alles zijn. Maar stel dat iemand in het verleden een trauma heeft opgelopen. En dan werkt het helend als eerst eens gekeken wordt: hoe kunnen we dan werken aan dat trauma, hoe kunnen we dat helen? En dan is de achterliggende reden voor die verslaving weggenomen en kan er ook gewerkt worden aan die verslaving.
Wanneer er een houding is, met name vanuit meer de repressiegedachte, dan kan het idee zijn van je mag niet meer gebruiken en we gaan daarop controleren. En als je weer gebruikt, dan heeft dat consequenties. En met alle beste bedoelingen staat dat toch het herstel in de weg. Volgens mij is daar wel steeds meer over bekend, ook uit wetenschap en ervaring en inzet van ervaringsdeskundigheid.
Maar aan de andere kant is er natuurlijk een krapte op de arbeidsmarkt. Wordt dat dan ook nu moeilijker, met de in-, door- en uitstroom uit de forensische zorg en de aansluiting op het vervolg? Ja, de krapte aan plekken, de krapte aan personeel, kan ertoe leiden dat het hersteltraject niet optimaal verloopt, aangezien de cliënt niet of niet meer op een passende plek zit en de meest passende behandeling of begeleiding niet geboden kan worden in de periode dat een cliënt forensische zorg krijgt, op basis van een titel. Piet noemde ook al, de titel loopt op een gegeven moment af, en de titel begint ook op een gegeven moment en dat is vaak een korte periode in iemands leven. Daar gaat iets aan vooraf en er volgt iets op. En dan zie je in de sector op dit moment dat die in-, door- en uitstroom bijvoorbeeld vanuit de gevangenis, de penitentiaire inrichting, richting een kliniek en dan vervolgens naar het beschermd wonen, begeleid wonen, zelfstandig wonen. Dat zijn stappen die mensen daarin kunnen maken.
Als dat niet goed aansluit, die plekken er niet zijn of niet op het juiste moment zijn, of niet in de gemeente zijn waar iemand heen wil, dan gaat dat schuren, dan gaat het herstelproces in de weg zitten.’
Elke stap die jij noemt is natuurlijk een kans voor een cliënt en voor een betrokkenen, maar ook een risico, omdat iemand uit het beeld kan verdwijnen als die stap te vroeg, of te snel, of te groot is.
‘Ja. En dan als er wat gebeurt, je hebt ook het maatschappelijk sentiment. En dat gaat vaak in de richting zo’n zwaardere straffen.
Het dilemma is dan dat er de neiging is, bij politici, bij het publiek, bij instanties, om daarin mee te gaan. Maar uit onderzoek is gebleken dat dat juist averechts werkt. Mensen van justitie zitten daar ook mee hoor. Hoe moeten we daar nou mee omgaan? Het gaat heel vaak goed en enkele keer gaat het mis. En dan staat dat met hele grote letters in de krant.
Wat voor zover jij weet, draagt forensische zorg bij een vermindering van recidive?
‘Ja, daar is ook onderzoek naar gedaan onder andere door het WODC. En er is aangetoond dat als er forensische zorg is aangeboden, dat dat een aanzienlijke vermindering van de kans op recidive oplevert. Het WODC waagt zich wel wat aan cijfers, ga maar vanuit dat er per soort zorg en per soort deelsector verschil is maar dat toch de kans met zo’n 30% is verminderd.’
Oké, dat is wel fors. Dus een goed argument voor de forensische zorg.
‘Ja zeker, zeker. Het is wel zo: als iemand daarna als het misgaat in de doorstroom bijvoorbeeld op straat belandt en oude vrienden weer ziet, dat je soms weer opnieuw kunt beginnen. Dus de kans op recidive is verminderd onder de voorwaarden dat iemand ook goed landt in de maatschappij.’
Ja, en daar kan nog wat een en ander beter hoor ik je zeggen.
‘Mensen denken vaak als ze aan de forensische zorg denken, als ze daar al een beeld bij hebben, dan zijn dat de zwaardere cliënten en de TBS-klinieken en veel verder gaat gedachten niet. Terwijl de meerderheid van de mensen met een titel, die zit niet in de kliniek, zit zelfs niet in het beschermd wonen, die is gewoon ergens thuis en krijgt ambulante zorg aangeboden.’
Wat is een titel eigenlijk precies?
‘Dat is iets wat in de wet staat, de wet forensische zorg of een andere wet. Er is een gerechtelijke uitspraak, en op basis van die titel krijgt iemand een straf of een maatregel. Iemand heeft een delict gepleegd en onderdeel van de straf is dat iemand die zorg moet krijgen. Maar het kan ook zijn dat er vanuit de reclassering wordt aangegeven: we adviseren niet om uit te gaan van straffen en gevangenis, dat werkt in dit geval niet bij betrokkene, maar we adviseren wel dat hij in een beschermde omgeving een tijd lang moet verblijven. Dat kan een periode zijn, kan ook de rest van zijn of haar leven zijn – wetende dat een belangrijk deel van de forensische cliënten ook een verstandelijke beperking heeft of het vermoeden daarvan.’
Ja, want in de forensische zorg kom je eigenlijk alleen als je een crimineel of strafbaar feit hebt gepleegd en als er vermoeden is van psychische problemen, toch?
‘Als er een strafbaar feit is gepleegd zonder problematiek, dat komt niet zo heel veel voor, maar dan is er geen forensische zorg, want waarom zou je die zorg inzetten? En heel veel mensen krijgen een hele korte straf opgelegd. En dan is dat helemaal niet aan de orde die zorg, dat heeft ook geen enkele zin. Ook al is er dan problematiekL als je iemand een behandeltraject in wilt laten gaan en dat traject duurt minstens een jaar, dan heb je daar niets aan als je een gevangenisstraf van drie weken krijgt.’
Ja, helder. Gaan we nu even luisteren naar Piet.
Piet: ‘Ik merk in het algemeen dat men toch vrij snel een oordeel heeft over mensen met verslavingsproblematiek of anderszins delictgedrag. En dat je ziet dat daardoor de afstand eigenlijk tussen de begeleider en de cliënt – de justitiabele, hoe je hem ook wil noemen, haar, mag ook – even groot blijft. En dat de verbinding, het contact, eigenlijk niet goed tot stand komt. En daar zit nog heel veel ruimte in binnen de forensische zorg om daar meer aandacht aan te besteden.
En je ziet bijvoorbeeld in het gevangeniswezen dat drugsgebruik enorm gesanctioneerd wordt, wat trajecten binnen ISD, maar ook binnen het reguliere gevangeniswezen, niet goed doet. Zowel niet voor de gedetineerden als niet voor het personeel. Als je geblowd hebt of als je andere drugs hebt gebruikt in het gevangeniswezen, dan krijg je rode kaarten. Dan moet je terug naar het basisregime, je verlof gaat eraf, je einddatum komt in gevaar. Er is eigenlijk weinig ruimte voor bijvoorbeeld harm reduction, en nog meer van dat soort methodes die mensen beter ondersteunen dan constant maar erop hakken met sancties.
Gelukkig kwam ik op de ISD-afdeling een ervaringsdeskundige tegen die zijn verhaal deelde met ons. Hij vertelde aan ons dat waar ik zat op dat moment in de gevangenis en verslaafd, hij ook heeft gezeten en dat hij daar een weg uit had gevonden. Deze meneer had ook een safehouse in Amsterdam, wat nu nog steeds bestaat.
Na mijn ISD-maatregel ben ik nog één keer een aantal weken vastkomen te zitten. Maar na die weken detentie ben ik in dat safehouse-traject terecht gekomen. En in dat safehouse, dat gericht was op herstel van verslaving, heb ik geen drugs meer aangeraakt. En eigenlijk, of niet eigenlijk: ik heb de laatste zestien jaar geen drugs meer aangeraakt.’
‘Inderdaad wat Piet ook noemt van die repressie, van hameren op geen gebruik, dat werkt misschien bij sommige mensen, maar bij andere mensen niet. Zeker voor zeer zwaar verslaafden, ik denk ik dat hij bedoelt van je kunt daar beter gereguleerd mee omgaan. Dus gereguleerd drugsgebruik in combinatie met eerst eens kijken welke andere problemen heeft de betrokkene en hoe gaan we daar eerst eens aan werken. Daar zijn ze in het regime, zeker van de PI, maar ook vanuit verschillende klinieken misschien nog niet altijd zo direct op gespitst. Meer op van, we hebben een aantal voorwaarden, je mag niet gebruiken en als we jou aantreffen met, dan zwaait er wat. En dat is misschien wel iets wat aanspreekt bij het slachtoffer, die genoegdoening wil en die wil dat dingen zwaar worden aangepakt. Maar niet als je kijkt vanuit de cliënt en wat is helend voor hem of haar.’
We blijven terugkomen op dat moeilijke evenwicht.
‘Ja, evenwicht maar ook dilemma en achterliggende overtuigingen. Als je je hele leven lang de achterliggende overtuiging hebt gehad dat de enige manier om recidive te verminderen is zwaar en lang straffen en een soort van water-en-brood-regime, nog beter, dan is het heel lastig om open te staan voor andere ideeën daarover.’
Ja, snap ik. Jij noemde net al dat bijvoorbeeld een dader een trauma in het verleden heeft gehad. Maar dan moet je dus bereid zijn om die dader ook te zien als slachtoffer en als een mogelijke cliënt om te herstellen, toch?
‘Ja, dader kan mede slachtoffer zijn. Het kan intergenerationeel ook zijn, hoeft niet altijd, maar bijna alle mensen die met justitie in aanraking komen, die komen daar niet zomaar mee in aanraking. Iemand zonder wat voor probleem dan ook, gaat niet denken: nou ik ga nu eens fraude plegen, want dat vind ik spannend.’
Nee, precies. En dan misschien een stapje naar de kant van de professional en de hulpverlenende organisatie. Je zei in de voorbereiding, het forensische aanbod maakt veelal een klein onderdeel uit van de totale organisatie. En de vraag is, wil je de forensische zorgen afzonderen, bijvoorbeeld aparte locaties of units? Of juist het onderdeel uitmaken van het totaal? Kun je daar iets over vertellen?
‘Je hebt, zeker onder de leden van Valente, organisaties waarvoor de forensische zorg iets is wat ze óók doen, maar waar het zeker niet de core business is. Het maakt een klein percentage uit van het totale aanbod. Niet een onbelangrijk percentage, maar wel een klein percentage. Dus die focus en die blik van die organisatie is niet alleen maar op die forensische zorg, maar op het totale palet aan wat zij bieden.
Bijvoorbeeld beschermd wonen, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, eventueel jeugdzorg, wat ze verder allemaal nog aanbieden. En dan kun je zeggen van, nu hebben we ook een aantal forensische cliënten en waar plaatsen we die cliënten nou? Is dat op de reguliere groep, binnen een bw-voorziening bijvoorbeeld, of hebben we er aparte units voor? En het is niet of-of, misschien wel en-en en ook afhankelijk van fase van herstel van betrokkenen en de aard van de problematiek. En ook wel misschien van hoe iemand in een groep past. Misschien moet je hem wel helemaal niet in een groep plaatsen, is dat juist het probleem, omdat hij niet zo goed in groepen kan zijn.
Als je een organisatie bent met een breed aanbod, met allerhande soorten voorzieningen, dan kun je gericht kijken van wat is voor deze cliënt het beste? En past dat in zijn of haar proces? Enerzijds het proces in het herstel en anderzijds het risicoprofiel. Als je in een kleinere organisatie bent, althans voor wat betreft de forensische zorg, en je hebt weinig anders dan de mogelijkheid om op een brede unit iemand te plaatsen, dan heb je die keuze minder.
Er zijn voordelen, er zijn nadelen. Als hij op een reguliere locatie verblijft – dat wordt ook wel een gespikkelde locatie genoemd, waar forensische cliënten samen zitten met cliënten Wmo, Wlz, noem maar op – dan kan het voordeel zijn dat hij daar misschien kan blijven als die forensische titel afloopt. Stel, hij blijft op een bw-plaats, hij is daar op zijn plek, hij heeft daar ook zijn contacten, zijn dagbesteding, misschien werk, alles, en alleen het labeltje van forensisch gaat eraf na de titel en wordt erop geplakt van bijvoorbeeld Wmo of Wlz, dan biedt het stabiliteit als hij blijft. Maar: die plek is dan niet meer beschikbaar voor een andere forensische cliënt, want hij blijft daar gewoon wonen.
Als je gecombineerd doet, dus geclusterd, dat alle mensen met een forensisch titel zitten op één locatie bij elkaar, dan dat er extra geschoold personeel, geconcentreerd, daar kan werken. Dat is het voordeel van dat er misschien extra expertise is, dat meer die forensische scherpte op de voorgrond staat, waardoor een eventueel risico voor andere cliënten ook minder is. Het nadeel is echter dat als die titel dan afloopt, dan kan de cliënt daar niet blijven, want die plek is echt bedoeld voor forensische cliënten.
Daar zul je dus of binnen de eigen organisatie of daar buiten een passend vervolg moeten zien te vinden en dat kan best lastig zijn. Misschien is het er wel, maar in een andere stad en de cliënt kan opnieuw beginnen met contacten leggen, werk zoeken, vrije tijdbesteding en wat iets meer zijn.’
Wat weer invloed heeft op zijn welzijn en zo’n landing in de maatschappij weer terug.
‘Dat kan, ja. Of een niet zo willende gemeente die zegt: ja maar jij hoorde toch eigenlijk bij een andere gemeente en moeten wij dan nu… Nou ja, dat soort discussies.’
Is er denk je ook meer weerstand tegen geclusterd of gespikkeld vanuit de wijk bijvoorbeeld?
‘Ik denk dat als het gespikkeld is, dat de wijk het niet weet. Dus er is gewoon een reguliere locatie met een aantal cliënten met GGZ-problematiek of andere problematiek. En dat er een paar tussen lopen met een forensische titel, dat weten wij niet.’
Ja, daar hebben we het wel vaak over gehad, dat zorgorganisaties soms ook terughoudend zijn in het aankondigen op hun website dat ze forensische zorg aanbieden. Wat goed is in het voorkomen van de weerstand in de wijk, maar misschien ook weer bijdraagt aan het stigma op forensische zorg.
‘Dat kan. Als er een aparte unit is specifiek voor forensische cliënten, zal dat waarschijnlijk toch ook in de wijk wel ergens bekend worden of worden gemaakt. Dan is het ook een beetje een kwestie van angst wegnemen. Je hoort ook nog wel eens – ik hoorde volgens mij vanuit een van onze leden een tijd terug, dat er het idee was om een unit te verplaatsen. Toen de unit destijds in de wijk kwam, toen was er heel veel weerstand. En toen de unit de wijk uítging, was er ook weer weerstand. Want het zijn toch onze mensen geworden en die horen toch in onze wijk. Dus ja, het is maar hoe je het bekijkt.’
Piet: ‘Heden ten dage werk ik al vijftien jaar in de zorg en nu de laatste jaren binnen HVO-Querido ook als projectmedewerker forensische zorg. Dus ik train mijn collega’s op het gebied van forensische zorgverslaving, grondhouding als begeleider zijn en naar je cliënt toe. Daar hamer ik wel echt heel erg sterk op, omdat het stigma best wel heel erg groot is nog. Bij hulpverleners minder dan bijvoorbeeld bij de overheid. Want ik merk dat binnen het gevangeniswezen, binnen de overheid, binnen politieke partijen, dat daar het stigma op verslaving, op detentie, op delict – eigenlijk op onbegrepen gedrag – nog steeds heel erg groot is.
Dus ik probeer mijn kennis op verschillende gebieden in te zetten, mijn ervaringen en mijn theoretische en wetenschappelijke kennis probeer ik in te zetten. Om de hulpverleners of de PIW’ers in het gevangeniswezen of politici die ik spreek, eigenlijk ervan bewust te maken dat verslaving een ziekte is. Dat daar niet zo gek veel aan gedaan kan worden, maar dat je wel de oorzaken kan aanpakken.’
Piet vertelt ook over contact hij heeft met politici, met bestuurder. Valente opereert op het landelijk niveau, het is een landelijke branchevereniging. Wat doe jij bij Valente op het gebied van forensische zorg?
‘Diverse dingen. Enerzijds belangenbehartiging, verder het verhaal met de netwerken van Valente en ook kennisdeling.
Belangenbehartiging, dat doen we bijvoorbeeld via bestuurlijke overleggen waar ik input voor aanlever, adviezen voor geef aan de mensen die in die bestuurlijke overleggen zitten. Er zijn ambtelijke contacten, bijvoorbeeld met ambtenaren van justitie en anderen. Er zijn contacten rond de financiering van die forensische zorg. Valente werkt ook veel samen met andere partners, juist omdat die forensische zorg zo door alle organisaties heen zit en zoveel aspecten kent van herstel en recidivevermindering. We werken ook samen als branches binnen het forensisch netwerk met de Nederlandse ggz en met de VGN, de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland.
En trajecten die lopen, bijvoorbeeld het traject dat er was rond de totstandkoming van het kwaliteitskader forensische zorg. Rond dat kwaliteitskader hebben we een belangrijke andere samenwerkingspartner en dat is het EFP, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie. En daarmee werken we vooral samen op het terrein van kwaliteit en deskundigheidsbevordering.’
Ja, je zegt het kwaliteitskader, Tonny, het is goed dat je die noemt. Die bestaat nu vier jaar. Hoe loopt de implementatie daarvan?
‘Nou, aanbieders van forensische zorg hebben daar tot en met 2028 de tijd voor. En zij hebben ook een vrijheid in hoe ze dat precies gaan doen en in welk tempo en welke volgorde ze dat doen. Maar uiteindelijk moet het kwaliteitskader door al die aanbieders wel volledig zijn geïmplementeerd. Alle aanbieders zijn daar ook mee bezig op hun eigen manier. Ze moeten daar ook over rapporteren richting het ministerie. En ze kunnen daar de nodige handvatten voor krijgen, ook weer vanuit het EFP.’
Hoe draagt het kwaliteitskader bij aan al die dingen die we net genoemd hebben? Zoals het vinden van het evenwicht tussen recidive en herstel, het kennisontwikkeling, samenwerking in de regio en tussen de ketenpartners.
‘Het kwaliteitskader geeft ook aan dat die organisaties daaraan moeten werken. Dus zij worden gedwongen ook om na te denken van hoe gaan we dat nou invullen, passend binnen ons eigen organisatie. Het heeft een vliegwielfunctie wat dat betreft, ook wat betreft de verbetering van de kwaliteit. En ook de verbetering van de samenwerking in de keten en verbetering op het punt van de deskundigheid.
Ook de medewerker heeft wat aan dat kwaliteitskader, want hij heeft ook handvatten van hé, maar als wij als organisatie dit willen waarmaken, dan betekent het dat ik mij wil ontwikkelen op dat en dat punt. En faciliteer mij daar ook in.’
Piet: ‘Er is nog heel veel werk te verzetten. Ik heb bijvoorbeeld van de week een gesprek gehad in de PI Nieuwegein, om daar mijn aanbod ook in te zetten. En ja, dan wordt er toch gevraagd naar die verklaring omtrent gedrag. Dat is gewoon heel jammer, omdat dat eigenlijk… Ik krijg hem niet, ik ben ermee bezig, maar goed, dat is een lang verhaal. Dertig jaar staat ervoor, ik zit op vijftien. Ja, dat is gewoon een papiertje en dat zegt helemaal niks over hoe men mij kan vertrouwen inmiddels, dat ik al 16 jaar middelenvrij ben. Dus het is een beetje een kromme actie, want je wil wel ervaringsdeskundigheid inzetten, omdat uit onderzoek blijkt dat het werkt. Maar je bent niet bereid om de regels aan te passen om het ook mogelijk te maken. Dus het is heel dubbel.
De forensische zorg kan beter, kan makkelijker, kan fijner, kan gestroomlijnder, kan van binnen naar buiten, kan ook beter. Dus er is nog wel veel werk te verzetten waar ik me dagelijks voor inzet.’
Piet noemt een aantal knelpunten. Significant, noemde jij in de voorbereiding, heeft ook onderzoek gedaan naar die knelpunten en er kwamen een aantal zaken uit. Kun je daar wat over vertellen?
‘Ja, maar als het mag wil ik even nog ingaan op het VOG, verklaring omtrent gedrag. Dat is toch wel een heikel punt. We zijn daar ook wel mee bezig. Enerzijds staat in dat kwaliteitskader dat ervaringsdeskundigheid moet worden ingezet, en liefst ook specifieke ervaringsdeskundigheid van mensen die ervaring hebben met die forensische zorg. Als je het hebt over ervaringsdeskundigheid, ook bij onze leden, dan gaat het vaak nog, voor zover ik dat meekrijg, over ervaringsdeskundigheid in het algemeen. Maar het maakt nogal uit of je ervaringsdeskundig bent in de forensische zorg, of in de vrouwenopvang, of in het regulier beschermd wonen, of misschien behandeld bent door een psychiater of een psycholoog.
Dat zijn allemaal heel verschillende dingen maar het lijkt wel of dat allemaal een beetje op één hoop gegooid wordt van die is ervaringsdeskundig en die kunnen we dus inzetten. Dat is aan de ene kant waar, want zo’n opleiding heeft een algemeen karakter en een brede inzetbaarheid. Maar aan de andere kant, als je met een forensische cliënt spreekt en je wilt het doen vanuit de eigen ervaring, dan is dat lastig als die eigen ervaring heel ver af ligt van wat die cliënt meemaakt.
Dus ervaringsdeskundigheid is één, maar specifieke ervaringsdeskundigheid op de problematiek van de cliënt in kwestie is nog iets anders.
En anderzijds is er een dilemma, want juist deze mensen krijgen heel moeilijk, zoals Piet ook al zegt, een verklaring omtrent gedrag. Het landelijk traject is stroperig, maar ik hoop toch dat er een oplossing voor wordt gevonden.’
Lobbyt Valente daar ook voor?
‘Ja, dat lobbytraject loopt via het forensisch netwerk.’
Super. Dan zou je nog even terugkomen met onderzoek van Significant?
‘Er zijn diverse knelpunten. Je kunt natuurlijk niet aan alle knelpunten tegelijkertijd met de nodige intensiviteit werken, maar er zijn wel wat knelpunten waar wij ons extra druk mee maken.
En één van die knelpunten is aansluiting tussen de forensische zorg en het gemeentelijk domein. Uiteindelijk hebben we de ministeries en betrokken branches en dergelijke aan Significant gevraagd om dat onderzoek na te doen. En het onderzoeksrapport is recentelijk uitgekomen. Dat zal ook op het bestuurlijk niveau verder worden besproken in de zin van welk vervolg krijgt het en wat gaan we nou exact doen om die aansluiting te verbeteren. Data over forensische zorg is eigenlijk een heel lastig punt. Er wordt ook al aan gewerkt, maar er zijn heel veel gegevens die gewoon niet voor het publiek beschikbaar kunnen komen. En dat betekent ook dat partijen noodzakelijke beleidsinformatie missen. Ook daar zijn we bij betrokken om tot verbeteringen te komen. En dat heeft ook te maken met i-standaard, met systemen waarmee gewerkt wordt wat er wel en niet aan informatie kan en moet worden uitgewisseld.
Goede samenwerking, ook in de keten, staat of valt met goede informatie uitwisseling. En als je van een gemeente verwacht dat zij een goed beleid ontwikkelt, juist voor de cliënten die uitstromen uit de forensische zorg richting het gemeentelijke domein, dan moeten zij wel weten: wat kunnen we dan verwachten? Over hoeveel mensen gaat het dan? Wat zijn hun problematieken? Wat voor soort woningen hebben die dan nodig of andere plekken? En als die informatie er niet is, alleen maar een ruwe inschatting kan worden gemaakt, dan is het heel lastig.
Ook omdat zo’n gemeente natuurlijk niet alleen voor deze groep, maar ik weet niet hoeveel andere probleemgroepen, oplossingen moet vinden. Ook in de zin van huisvesting. En dat is een brede opgave waar ook Valente in de breedte, denk ik, vanuit bijna alle dossiers van Valente bij betrokken is.’
Meer over forensische zorg in maatschappelijke opvang bieden of beschermd wonen & begeleiding, vind je op onze dossierpagina over dit onderwerp:
Piet werkte eerder ook mee aan het fotoproject ‘Hel, herstel, held‘.