Tweede Kamer – debat opvang en ggz
Een structurele oplossing is nodig voor de inkomensproblemen van dakloze 18-20 jarigen. Daarnaast is een uitvoeringstoets nodig van de gevolgen voor cliënten en aanbieders van doordecentralisatie van beschermd wonen ggz, schrijft Valente in een brief aan de Tweede Kamer.
Op 8 juni 2020 debatteert de vaste Kamercommissie voor VWS met staatssecretaris Paul Blokhuis van VWS over maatschappelijke opvang, beschermd wonen en ggz. Het is voor het eerst dat de commissie, sinds de corona uitbraak, weer in levenden lijve in de Tweede Kamer overlegt over deze onderwerpen.
De agenda voor het debat is daardoor heel uitgebreid, een verzameling van onderwerpen die eigenlijk in eerdere debatten geagendeerd stonden. Op de agenda staan onderwerpen als wachtlijsten voor ggz behandeling, de uitvoering van de Wet Verplichte GGZ en suicide preventie. Daarnaast ook het Plan van Aanpak Dakloosheid van VWS dat op 4 juni 2020 gepubliceerd is en het advies over de aanpak van dakloosheid van de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving van 21 april 2020.
Valente is blij met de inzet van de ministeries van VWS en Bzk/Wonen voor het plan van aanpak dakloosheid. Het ministerie van SZW heeft daarentegen nog geen extra inzet van middelen of maatregelen aangekondigd en dat wordt gemist, zeker als het om de positie van dakloze jongeren van 18 to 20 jaar gaat. Gemeenten worden op geen enkele manier gecompenseerd voor de bijstand die ze aan deze jongeren leveren. En dat staat haaks op de compensatie die gemeenten wel ontvangen van het Rijk voor daklozenuitkeringen die zij verlenen aan mensen van 21 jaar en ouder. Uit de gepubliceerde Monitor Dak- en Thuisloze Jongeren over 2019 blijkt dat in de 14 pilot gemeenten 3.913 dak- en thuisloze jongeren zijn geregistreerd. Zij zijn gemiddeld 22 jaar oud. Van deze groep jongeren is twee derde man. Bijna driekwart van de jongeren is afkomstig uit de vier grote steden. Nadat een jongere zich voor het eerst gemeld heeft duurt het gemiddeld 114 dagen voordat hij of zij een plek krijgt in een jongerenopvang (minimaal 0 en maximaal 1660 dagen).
Staatssecretaris Blokhuis heeft ook de voortgangsrapportage beschermd wonen en opvang aan de Tweede Kamer gezonden. Daarin is aandacht voor de doordecentralisatie van beschermd wonen voor ggz cliënten. Over de doordecentralisatie is bekend dat de VNG werkt aan de invoering van een woonplaatsbeginsel, een nieuw verdeelmodel en een Norm voor Opdrachtgeverschap voor verplichte regionale samenwerking en verplichte financiële afspraken. Bureau AEF deed onderzoek naar het invoeren van een model om kosten tussen alle 355 gemeenten te verrekenen. De uitkomst is dat een woonplaatsbeginsel in de Wmo2015 verankerd zou moeten worden. Daaraan kleven met name voor aanbieders grote nadelen vanwege een sterke verzwaring van de administratieve lasten. De effecten op de toegang voor cliënten zijn niet in beeld gebracht. AEF heeft wel zorgen over de continuïteit van zorg voor ggz cliënten.
Valente ziet op basis van het AEF onderzoek alle reden om helder in kaart te brengen welke concrete gevolgen van het woonplaatsbeginsel te verwachten zijn voor cliënten en aanbieders in de uitvoeringspraktijk. Indien de uitvoering van het woonplaatsbeginsel zou leiden tot grote belemmeringen voor de toegang tot beschermd wonen voor cliënten van wie de woonplaats niet (meer) of lastig is vast te stellen, omdat ze al langere tijd in een ggz kliniek, forensische zorg of detentie verblijven, dan moet dat tevoren duidelijk zijn. Dat zal dan grote gevolgen hebben voor mensen die een dergelijk instituut moeten verlaten. Ook moet helder in beeld zijn welke extra administratieve lasten gemoeid zijn met het invoeren van het woonplaatsbeginsel. Valente pleit daarom voor een uitvoeringstoets van de gevolgen bij cliënten en aanbieders. Een uitvoeringstoets voor de gevolgen in de uitvoering bij gemeenten is wel al in voorbereiding.